Conventioneel gehouden zogende biggen zijn voor micronutriënten sterk afhankelijk van de moeder. De overdracht begint tijdens de dracht (prenataal) en verloopt na de geboorte (postnataal) via de biest en de melk. Een adequate voorziening is cruciaal, want de dracht- en zoogperiode omvat bijna de helft van de levenscyclus van het dier. Bij moderne, zeer vruchtbare zeugen schiet de overdracht van essentiële mineralen soms tekort. Zij krijgen meer biggen dan in het verleden. Dat vereist een intensiever metabolisme en een hogere opname van micronutriënten door de zeug en haar ongeboren biggen.
Perinatale overdracht
De perinatale transfer van micronutriënten bij varkens is recentelijk onderzocht (Matte & Audet, 2020). De transfer tijdens de dracht is actief voor de meeste B-vitamines en vitamine C (tabel 1). Voor de vet-oplosbare vitamines en de vitamines B2, B3 en B9 is de prenatale transfer onvoldoende, wat samenhangt met de epitheliochoriale structuur van de placenta. Na de geboorte is een actief transport zichtbaar, behalve voor vitamine B6 en B8 (biotine). Per saldo ontvangen de biggen in de perinatale fase voldoende micronutriënten. Voor vitamine A, D en enkele spoorelementen zijn andere routes nodig. Voorbeelden vanuit de praktijk zijn de ijzerinjectie kort na geboorte of het verstrekken van organische selenium.
Tabel 1. Perinatale transfer van micronutriënten ten opzichte van de dierbehoefte
* De prenatale transfer betreft de ratio tussen concentraties van micronutriënten in het serum van pasgeboren biggen vóór de biestopname en die van de zeugen voor het werpen. De symbolen -, ≈ en + symboliseren een beperkte, passieve of actieve transfer van het micronutriënt.
** De postnatale transfer betreft de ratio tussen post-colostrale serumconcentraties en die van de pasgeboren biggen vóór de eerste biestopname. De symbolen -, ≈ en + symboliseren een beperkte, neutrale of actieve transfer van het weergegeven micronutriënten.
*** De perinatale transfer: de ratio tussen de in het serum gemeten concentraties van micronutriënten bij zeugen vlak voor het werpen en bij biggen van drie dagen oud. Deze parameter indiceert of de post-colostrale status van de biggen, dag 3 (combinatie van in-utero en biesttransfer), kleiner, gelijk of groter dan die van de zeug einde dracht. De symbolen -, ≈ en + symboliseren dit.
De perinatale transfer is afgeleid van de plasmaconcentratie van de zeug voor het werpen en die van de biggen op dag 3 na geboorte. Mogelijk vindt er in die periode een verschuiving plaats van de biest- naar de melkfase, waardoor enige verdunning optreedt. Dit kan de indruk wekken dat er via de biest onvoldoende nutriënten zijn doorgegeven.
Een verdere evaluatie is te zien in tabel 2. De (geschatte) opname van micronutriënten per dag is vergeleken met de minimale behoefte die bekend is uit de literatuur (NRC, 2012). Vooral vitamine D lijkt in de biestfase onvoldoende te worden opgenomen. De vitamine D concentratie in biest is 43x lager dan in het plasma van de zeug. De geschatte opname is 6.5 IE/kg LW (1.4kg LW en 430g/d aan biest), De eerste NRC-norm voor biggen op 5 kg bedraagt 11.8 IE/kg LW. Biest is dus geen adequate bron voor vitamine D. Voor andere micronutriënten waarvan de opname uit biest onder de NRC-norm ligt, voorziet de transfer tijdens de dracht waarschijnlijk in de behoefte.
Tabel 2. Dagelijkse opname van vitamines en spoorelementen vs. behoefte (NRC, 2012).*
Andere overdrachtroutes van micronutriënten
Dieren maken met hulp van hun darmflora ook zelf vitamines aan, waaronder B-vitamines en vitamine K. De synthese en utilisatie van vitamines op darmniveau is voor het eerst vastgesteld bij observaties van coprofagie bij knaagdieren. Ratten kunnen 50-65% van hun mest consumeren en hebben dan geen behoefte meer aan bepaalde B-vitamines via het voer.
Hoewel coprofagie in de conventionele varkenshouderij verwaarloosbaar is, komt dit In systemen zonder roostervloeren wel degelijk voor. Huisvesting heeft dus invloed op coprofaag gedrag en daarmee op de microflora, de bacteriële synthese en opname van vitamines bij varkens.
Coprofagie, wroeten in de grond en het vreten van plantaardig materiaal kunnen belangrijke bronnen zijn van micronutriënten (figuur 2) en tekorten vanuit de perinatale overdracht compenseren. Zo wordt er relatief veel vitamine A (betacaroteen), Cu, Fe en Se opgenomen via plantaardig materiaal.
Zeer bekend is de positieve invloed van natuurlijk daglicht en huidpigmentatie op de vitamine D status. De GD registreerde op zeven biologische bedrijven vitamine D gehalten van gemiddeld 133 nmol/L. Bij conventioneel gehouden dieren was dit 88 nmol/L.
Voor met name vet-oplosbare vitamines zijn aanvullende voerstrategieën bekeken. Voor vitamine A is de diervoederindustrie gebonden aan een wettelijk maximum. De precursor β-caroteen is vanuit plantmateriaal opneembaar en wordt effectief geabsorbeerd en benut door biggen (Schweigert et al., 1995).
Het vervangen van vitamine D3 door vitamine HyD in het voer voor drachtige zeugen resulteert in een duidelijke verhoging van de bloedcirculerende vorm van deze vitamine bij pasgeboren biggen. Een verbetering van 40% ten opzichte van de waarde in tabel 2 resulteert echter nog steeds in een opname ruim onder de NRC norm (DSM).
Extra vitamine E in het voer aan het einde van de dracht resulteert in hogere waarden in het plasma van de zeug, in de biest en in de biggen. De onderzoekers zagen ook een verhoogd vetgehalte (energie!) in de biest en hogere Ig concentraties (Wang et al., 2017). Het vervangen van vitamine E in zeugenvoer door vitamine C zorgt voor hogere vitamine E waarden bij de biggen (Pinelli-Saavedra & Scaife, 2005).
In het volgende artikel gaan we dieper in op het belang van de transfer en vitamineverstrekking via de diervoeding in relatie tot diergezondheid.